Plaatsen in de balletzaal

0

In dit artikel leggen wij alles uit over de verschillende plaatsen in de balletzaal die gebruikt worden tijdens de balletles.

Tijdens de balletles staat de leerling namelijk niet steeds op één plek. De verschillende oefeningen die gedaan worden hebben andere doelen. Deze kunnen het best bereikt worden door ze op de geschikte plek uit te voeren. Er zijn drie van deze plekken in de balletzaal: de barre, het midden van de zaal (= au milieu) en de diagonaal van de zaal. Over deze drie plekken ga ik wat meer vertellen.

De barre

De meeste balletlessen beginnen aan de barre. De barre is een meestal cilindervormige stok, bevestigd aan één of meerder muren van de balletzaal. Soms bestaat de barre uit twee stokken, een hoge en een lage. De allerkleinsten kunnen zich aan de lage barre vasthouden. De barre moet namelijk ongeveer op ellebooghoogte zijn. Bij kleuterballet houden de kinderen zich soms met twee handen aan de barre vast , bij de grotere leerlingen is dit nog maar één hand.

Het doel van de barre is om steun te hebben bij de oefeningen waar veel van de kracht en stabiliteit van de danser geëist wordt. Een aantal oefeningen die aan de barre uitgevoerd worden zijn de plié-, tendu- en rond de jambe-oefening.

De bedoeling is dat de danser de barre niet met de hele hand vast heeft, maar de vingers er zacht oplegt. Zodra hij/zij het evenwicht dreigt te verliezen kan de barre iets steviger vastgehouden worden. De duim ligt dus in principe op de de barre.

Au milieu

Au milieu is meestal het tweede onderdeel van de balletles. Hier worden oefeningen uitgevoerd die niet aan de barre kunnen. Of oefeningen die wel aan de barre kunnen, maar net iets moeilijker zijn om uit te voeren in het midden van de zaal, zonder steun. De dansers staan opgesteld in rijen, meestal met hun gezicht naar de spiegel gekeerd toe. Zo kunnen ze goed zien wat ze goed en fout doen tijdens het uitvoeren van de oefeningen.

Au milieu komen de spring-, draai-, en adagio-oefeningen aan bod. Houdingen als de attitude worden geoefend. Ook wordt er gestretcht en krachtoefeningen, zoals voor de buikspieren, gedaan. Nu moet alles op eigen kracht, er kan niet meer teruggevallen worden op de steun van de barre. Daardoor wordt al snel duidelijk of de leerling de oefeningen onder de knie heeft. Er wordt ook gewerkt aan performance, het sierlijk of juist strak uitvoeren van de bewegingen.

Over de diagonaal

De diagonaal is een lijn die in een vierkante of rechthoekige ruimte van de ene hoek schuin naar de andere hoek aan de overkant loopt. In de balletzaal worden oefeningen waarbij de danser zich dient te verplaatsen over deze diagonale lijn uitgevoerd. De leerlingen verzamelen zich in een hoek, en gaan in een groepje of alleen (ligt aan de oefening) klaarstaan. Zodra de muziek start maken zij een preparatie en steken ze de zaal schuin over. Dit kan door middel van verplaatsende draaien, grote sprongen, walsen, etc. Piqués worden vaak over de diagonaal gedaan, evenals de grand jeté.

Als de danser de overkant heeft bereikt, sluit hij/zij netjes af. De volgende danser(s) prepareren en steken ook over. Als de hele groep aan de beurt is geweest, wordt de oefening over de andere diagonaal herhaald.

Het doel hiervan is dat alle leerlingen genoeg ruimte hebben om de oefening uit te voeren, elkaar niet in de weg lopen, en kunnen oefenen met het uitvoeren van de passen in de grote ruimtes. Dat is een voorbereiding voor op het grote toneel.

Hopelijk is dit nu voor iedereen duidelijk!